Gerard van der Pal

Mannelijk 1953 - 1960  (7 jaar)


Tijdlijn-breedte:      Verversen

Tijdlijn



 
 



 




   Datum  Gebeurtenis(sen)
1900 
  • 1900—1990: De telefoon
    In 1915 waren er in Nederland 75.000 abonnees op het net aangesloten. De Naamlijst voor den Telefoondienst stond in een boek van 754 pagina's. Voor elke telefoonaansluiting moest een apart kabelpaar naar de centrale gelegd worden. Voor interlokale gesprekken was het aantal verbindingen beperkt tot het aantal aderparen dat tussen twee centrales lag. Het tot stand brengen van een verbinding gebeurde met de hand. Op sommige plaatsen heeft dit tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw geduurd. Er werd naar een telefooncentrale gebeld, waar een telefonist(e) met de hand de verbinding tot stand bracht. Overgang naar automatische centrale Hierna deed de elektromechanische schakelaar (ook kiezer genoemd) zijn intrede in de telefooncentrale. Vanaf dat moment spreekt men van automatische centrales: de abonnee brengt de gewenste verbinding tot stand met behulp van een kiesschijf, die stroomimpulsen naar de kiezer in de centrale stuurt. In Nederland werd de eerste automatische centrale in 1925 in Haarlem in gebruik genomen. In 1962 waren alle telefooncentrales in Nederland geautomatiseerd met als laatste het Groningse dorp Warffum. Na Zwitserland was Nederland het tweede land dat volledig geautomatiseerd was. Alleen toepasbaar voor spraak De bandbreedte van traditionele telefoonkabels was uitsluitend toegespitst op het (soms amper) verstaanbaar doorgeven van menselijke spraak, waarbij het dan in de regel niet goed mogelijk was verschillende stemmen van elkaar te onderscheiden. Door het wegvallen van hoge tonen werden vrouwen al te vaak met "meneer" aangesproken. Het viel in het begin dan ook niet mee om een snellere datacommunicatie dan 300 bits per seconde (ruim typsnelheid) over dit netwerk op te zetten. Andere vormen dan spraak waren dan ook nauwelijks mogelijk. Vanaf 1990 zijn de ontwikkelingen in de telefonie in een sneltreinvaart gegaan.
1938(1) 
  • 1938(1)—1985: De computer
    De geschiedenis van de computer begint met de geschiedenis van het rekenen. Vanouds hebben mensen hulpmiddelen ontwikkeld voor berekeningen die niet gemakkelijk uit het hoofd gemaakt konden worden, zoals de kerfstok en het telraam (abacus). Toen de behoefte aan berekeningen steeds complexer werd ontwikkelde men tabellen met hulpgegevens (bijvoorbeeld logaritmetabellen als hulp bij het vermenigvuldigen). Ook de rekenliniaal was een uitvinding om het rekenen makkelijk te maken. Als er zeer veel gerekend moest worden werden veel mensen ingezet. Deze zaal met rekenaars werd dan ook aangeduid met het woord computer. In het Verenigd Koninkrijk waren naar aanleiding van de koloniale scheepvaart veel centra met menselijke computers ontstaan. Deze maakten tabellen die voor navigatie konden worden gebruikt. Ook in andere gebieden vonden deze tabellen gretig aftrek, zoals de astronomie. Charles Babbage, een wiskundige, vroeg zich af of de tabellen niet machinaal gegenereerd konden worden. Hiervoor bedacht hij in 1822 de "differentiemachine" (differential engine): een concept voor een machine die tabellen van veeltermen kon uitschrijven. De machine werkte mechanisch en de tandwieltechniek was nog niet geavanceerd genoeg om tot een goed resultaat te komen. Verder veranderde Babbage steeds het ontwerp van de machine. Aldus kwam hij in 1833 met de "analytische machine" (analytical engine). Deze machine zou met invoer vanaf ponskaarten wiskundige bewerkingen kunnen uitvoeren. Deze machine wordt algemeen gezien als het concept van de computer, maar is nooit gebouwd. Wel zijn er (nog tot in de tweede helft van de twintigste eeuw) vele mechanische rekenmachines gebouwd en gebruikt. Een van de eerste ontwerpen (1645) was van de hand van Blaise Pascal. Omdat deze machines niet programmeerbaar waren, noemt men ze in het algemeen geen computer. Pas in 1938 bouwde de Duitse fysicus Konrad Zuse de eerste computer, de Z1. Ook Zuses machine werkte nog mechanisch, maar Zuse had het zichzelf een stuk eenvoudiger gemaakt door van het binaire stelsel gebruik te maken. Enkele jaren later bouwde Zuse de eerste volledig functionele elektromechanische computer, de Z3. Elektronische computers Door de Tweede Wereldoorlog kreeg de ontwikkeling van computers een snelle vlucht. In het Verenigd Koninkrijk werd van de Colossus gebruikgemaakt om Duitse geheime codes te kraken, onder andere die van de Enigma-codeermachine. De Colossus was de eerste elektronische computer, gebruikmakend van elektronenbuizen. De eerste computer in de VS was de ENIAC, die enkele klaslokalen in beslag nam. De eerste computer in Nederland was de ARRA bij het Mathematisch Centrum. De eerste computer in een commerciële omgeving was de Miracle, een Ferranti Mark I bij het Shell-laboratorium in Amsterdam. In de periode dat het permanente geheugen (de harde schijf) nog niet algemeen bestond, was het invoeren van gegevens of programma's in een computer vrij moeizaam. Dit gebeurde oorspronkelijk met schakelaartjes en ponsband, nog iets later met ponskaarten, en in een nog later stadium met magneetbanden. De computers in de jaren 1950-1980 waren vooral mainframes: zeer grote computers, waar honderden tot duizenden gebruikers gelijktijdig op konden werken. Vooral banken en verzekeringsmaatschappijen gebruikten zulke mainframes op grote schaal. De mainframe was verbonden met de gebruikers via een simpele applicatie op een bureaucomputer (vroeger ook wel via een zogenaamde domme terminal). De mainframe is met de komst van de kleine computers nog niet volledig uitgestorven en wordt nog steeds gebruikt door professionele instellingen. De bekendste bouwer van mainframes is IBM. Met de enorme ontwikkeling van de elektronica en de halfgeleiders, toegepast in transistoren, kon de computer veel kleiner en sneller worden. Later werden de transistors geïntegreerd in een geïntegreerde schakeling. De microprocessor is zo'n geïntegreerde schakeling. Hoewel microprocessor-gebaseerde computers zoals de Commodore PET (Personal Electronic Transactor) en de Apple II al vanaf het midden van de jaren zeventig opgang deden, was de IBM PC uit 1981 het eerste systeem dat expliciet met de naam personal computer op de markt werd gebracht. De pc werd steeds goedkoper en gemakkelijker te gebruiken waardoor steeds meer bedrijven en huisgezinnen er een kochten.
1948 
  • 4 sep 1948—30 apr 1980: Koninkrijk der Nederlanden
    Koningin Juliana. Juliana Louise Emma Marie Wilhelmina van Oranje-Nassau, geboren te Den Haag op 30 april 1909, was koningin der Nederlanden van 4 september 1948 tot en met 30 april 1980 (de inhuldiging vond plaats op 6 september 1948). Zij had onder andere de titels prinses der Nederlanden, prinses van Oranje-Nassau, hertogin van Mecklenburg en prinses van Lippe-Biesterfeld. Eind 1908 maakte minister-president Theo Heemskerk bekend dat koningin Wilhelmina in verwachting was. De Orangisten waren behoorlijk opgelucht, aangezien haar huwelijk al jaren kinderloos was. Door een levensbedreigende ziekte van Wilhelmina in 1902 met miskraam en een aantal miskramen erna, bestond er grote vrees dat er geen troonopvolger zou komen. In dat geval zou de troon overgaan naar de nakomelingen van Wilhelmina's tante, prinses Sophie. De meest genoemde naam was die van Willem Ernst van Saksen-Weimar-Eisenach, een zoon van een volle neef van Wilhelmina.Juliana was getrouwd met prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld (1911-2004), met wie zij vier dochters kreeg en was enig kind van koningin Wilhelmina der Nederlanden (1880-1962) en prins Hendrik van Mecklenburg-Schwerin (1876-1934). Koningin Juliana overleed als prinses Juliana te Baarn op 20 maart 2004.
1950(2) 
  • 1950(2)—1975: De televisie
    De firma Philips was in de jaren vijftig van de twintigste eeuw een van de grote drijvende krachten achter de invoering van de televisie in Nederland. In reclameboodschappen prees het Eindhovense bedrijf het nieuwe medium aan als fenomeen dat het traditionele gezin niet bedreigde, maar juist versterkte. In die advertenties is vaak een gezin te zien dat gezellig en harmonieus kijkt naar het beeldscherm dat de wereld in de huiskamer brengt. Om een plek te veroveren op de Europese markt moest Philips eerst in eigen land genoeg toestellen afzetten. Daarom begon het bedrijf in 1948 met experimentele uitzendingen die in Eindhoven en omgeving te ontvangen waren. In 1951 zetten de radio-omroepen vanuit Bussum het televisie-experiment voort. Met volle steun van Philips werden nu uitzendingen verzorgd voor het dichtbevolkte westen van het land. In deze tijd van zuinigheid en vlijt probeerde minister-president Drees de particuliere bestedingen te beperken, maar de vernieuwing was tegen het eind van de jaren vijftig niet meer tegen te houden. Omstreeks 1961 waren er al één miljoen toestellen in gebruik en werd er ruim twintig uur per week uitgezonden. Het journaal, drama, amusement en sportwedstrijden werden veel bekeken. Rond 1970 had vrijwel elk huisgezin een zwart-wit televisie en bij sommigen was de kleurentelevisie al doorgedrongen.
1950(1) 
  • 1950(1)—1957: Inpoldering Oostelijk Flevoland
    Drooglegging op 29 juni 1957.
1953 
  • 31 jan 1953: Watersnoodramp in Zeeland
    De watersnoodramp van 1953, ook wel de Sint-Ignatiusvloed of Beatrixvloed genoemd, voltrok zich in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953. De ramp werd veroorzaakt door een zware stormvloed in combinatie met springtij, waarbij het water in de trechtervormige zuidelijke Noordzee tot extreme hoogte steeg. In de nacht van 31 januari op 1 februari braken in Zeeland, West-Brabant en op de Zuid-Hollandse eilanden tijdens een enorme storm de dijken door. Ongeveer 1800 mensen vonden de dood, 72.000 mensen raakten dakloos, 200.000 hectaren land overstroomden. Een nationale ramp. Heel Nederland zamelde kleding en geld in, evacués vonden een gastvrij onthaal en ook vanuit het buitenland kwam hulp. De ramp had nog veel erger kunnen uitpakken. Als de Zuid-Hollandse dijken het niet hadden gehouden, zouden misschien nog eens 30.000 mensen zijn verdronken en een miljoen mensen dakloos zijn geworden. Want achter deze dijken ligt, nabij de Hollandse IJssel, het laagste deel van Nederland. Daar zou het water op veel plaatsen minstens zeven meter hoog hebben gestaan. Om te voorkomen dat ooit nog eens zo'n ramp zou plaatsvinden, werd na de watersnood snel begonnen met de Deltawerken. Er waren al plannen voor kustversteviging vóór de watersnood, maar vanwege de oorlog en de wederopbouw was met de uitvoering daarvan nog geen begin gemaakt. Alle zeegaten tussen de eilanden werden met dammen afgesloten. De zee- en rivierdijken werden versterkt. En er kwam een stormvloedkering in de Hollandse IJssel.
1956 
  • 1956—1975: Ruimtewedloop
    De ruimtewedloop is de wedijver die de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie voerden om de verovering van de ruimte. Deze liep ruwweg van 1957 tot 1975 en omvat de inspanningen van beide naties om de ruimte te verkennen met satellieten en om uiteindelijk met een bemande vlucht op de maan te landen en terug te keren naar de aarde. Op 4 oktober 1957 lanceerde de USSR met succes Spoetnik 1, de eerste kunstmaan die ooit in een baan rond de aarde geraakte. Hiermee ging de ruimtewedloop van start. Spoetnik 1 veroorzaakte angst en politiek debat in de Verenigde Staten vanwege de militaire en economische gevolgen. Voordien veronderstelde de modale Amerikaanse burger dat de VS op alle vlakken van technologie superieur waren. Sergei Korolev, de tegenhanger van Von Braun in de Sovjet-Unie, was de hoofdingenieur die de R7-raket ontwierp die Spoetnik 1 in een baan om de aarde bracht. Hij zou later de N1-raket ontwerpen om kosmonauten naar de maan te brengen. Als antwoord op Spoetnik begonnen de VS grote inspanningen te leveren om de USSR technologisch bij te benen. De Amerikanen, die eerst ontmoedigd en bang geworden waren van Spoetnik 1, werden al snel geboeid door de daaropvolgende projecten. Iedereen volgde de lanceringen en modelraketten bouwen werd een populaire hobby. President Kennedy moedigde de mensen met speeches aan om het ruimteprogramma van de NASA te steunen en probeerde de sceptici, van wie velen vonden dat de miljoenen dollars die werden gespendeerd naar bestaande en bewezen betrouwbare wapens of armoedebestrijding zouden moeten gaan, te overtuigen. Vier maanden nadat de eerste Russische satelliet in een baan rond de aarde was geraakt, lanceerden de VS hun eigen eerste satelliet, de Explorer 1. In de tussentijd hadden enkele mislukkingen bij de lanceringen op Cape Canaveral de Amerikanen in verlegenheid gebracht, maar op 31 januari 1958 ontdekte Explorer 1 de Van Allen stralingsgordel. De Sovjets waren de Amerikanen voor geweest op veel van de premières van de ruimtewedloop, maar slaagden er niet in om als eerste met een bemand ruimtevaartuig op de maan te landen. Het Amerikaanse maanverkenningsprogramma was ontstaan onder de regering Eisenhower. In een reeks artikelen in de Collier's Weekly halverwege de jaren 50 had Von Braun het idee van een bemande verkenning van de maan en een maanbasis populair gemaakt. Na de lancering van Spoetnik had hij een plan voor een militaire basis op de maan tegen 1965. Dat idee werd niet gerealiseerd, omdat de president het te duur vond en de wetenschappelijke en militaire meerwaarde er niet van inzag. Joeri Gagarin werd de eerste ruimtevaarder toen hij in de Russische Vostok 1 op 12 april 1961 in een baan om de aarde kwam. Deze dag is nog steeds een feestdag in Rusland en veel andere landen. Niet veel later werd Alan Shepard de eerste Amerikaan in de ruimte en later werd John Glenn de eerste Amerikaan die met succes in een baan om de aarde kwam op 12 april 1962, exact een jaar na de USSR. Hoewel onbemande Sovjet-ruimtetuigen als eerste het maanoppervlak bereikten, werd Neil Armstrong de eerste mens die op het maanoppervlak liep na de landing op 21 juli 1969. De commandant van de missie, Neil Armstrong, werd bijgestaan door ruimteveerpiloot Michael Collins en maanlanderpiloot Buzz Aldrin. De gebeurtenis werd door meer dan 500 miljoen mensen gevolgd en wordt gezien als één van de belangrijkste gebeurtenissen van de 20e eeuw. Armstrongs woorden bij de eerste stap op het maanoppervlak zijn even historisch.
1957(1) 
  • 1957(1)—1957: Invoering AOW
    Ondanks de kritiek en vele debatten over het plan, wist Drees zijn uitgewerkte idee over een ouderdomsvoorziening door de Eerste en Tweede Kamer te loodsen. De zogenaamde ‘Noodvoorziening voor ouden van dagen’ ging op 24 mei 1947 van kracht. Die wet moest een tijdelijke oplossing zijn voor een urgent probleem. De wet gold aanvankelijk voor drie jaar, maar hij werd steeds verlengd. Er werd namelijk positief op gereageerd en in het eerste jaar na de invoering hadden 400.000 ouderen profijt van de nieuwe regeling. Het leverde Drees de bijnaam ‘vadertje Drees’ op. Nadat Drees in 1948 minister-president, bleef de regeling dan ook gewoon van kracht. Pas in 1957 werd hij officieel omgevormd tot de Algemene Ouderdomswet (AOW). Vanaf toen was de AOW een verplichte verzekering voor iedereen. De invloed van Drees’ PvdA kwam duidelijk naar voren bij de sociale solidariteit binnen het plan. De premies die iemand gedurende zijn leven afdroeg om later AOW te ontvangen, werden namelijk geheven naar draagkracht. Ook werd 65 jaar vastgesteld als pensioenleeftijd. Voor Drees was dit echter geen heilig huisje. Hij verwachte dat de leeftijd in de loop der jaren regelmatig zou veranderen, wegens de wisselende financiële situatie van de overheid.
1957(2) 
  • 1957(2): Anticonceptiepil
    De Amerikaanse, maar van origine Australische, dokter Carl Djerassi, wordt gezien als de 'vader van de anticonceptiepil'. Zijn uitvinding bracht een ongekende sociale revolutie op gang. Zijn onderzoek in Mexico leidde in 1951 tot de eerste pil. In 1957 keurde de Amerikaanse overheid de pil geschikt als behandelingsmethode voor menstruatieproblemen, en pas in 1960 werd de pil gebruikt als anticonceptie.
10 1958 
  • 1958—2010: De Deltawerken
    De Deltawerken is een verdedigingssysteem in Nederland ter bescherming tegen hoogwater van de zee van met name de provincies Zeeland, zuidelijk Zuid-Holland en Noord-Brabant. Aan de Deltawerken is decennialang gebouwd. Het project werd compleet verklaard na oplevering van de Oosterscheldekering (1986), de Maeslantkering (in 1997) en na de afronding van de verhoging van alle dijken tot deltahoogte (de Harlingse Keerdam, in augustus 2010). Het oorspronkelijke plan voor het bouwen van de Deltawerken bevatte de werken in Zeeland, het zuiden van Zuid-Holland en Noord-Brabant. Dit deel van de Deltawerken, met name de Oosterscheldekering en de Maeslantkering, trekt nog steeds internationaal veel aandacht. Het is door de American Society of Civil Engineers tot een van de zeven moderne wereldwonderen verklaard. Hoewel het Deltaplan al voor de watersnoodramp van 1953 door Johan van Veen was bedacht, gaf deze gebeurtenis de doorslag om de Nederlandse kustlijn met ongeveer 700 kilometer te verkorten door het aanleggen van gesloten en doorlaatbare dammen tussen de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden. Op die manier hoefden slechts de dijken ten westen van het land verhoogd en verstevigd te worden, en konden ze landinwaarts ongeschonden blijven.
11 1959(1) 
  • 1959(1)—1959: Invoering Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW)
    Pas in 1959 werd er een doeltreffende regeling getroffen voor weduwen en wezen. De Algemene Weduwen- en Wezenwet, ingediend door minister Suurhoff, trad op 1 oktober 1959 in werking. De Sociale Verzekeringsbank en de Raden van Arbeid hadden er daarmee een nieuwe taak bij. De AWW had het karakter van een risicoverzekering. Dat betekende dat de hoogte van de uitkering niet afhankelijk was van de duur van de verzekering. De AWW kende drie soorten uitkeringen: een weduwepensioen, een tijdelijke weduwe-uitkering en een wezenpensioen. De tijdelijke weduwe-uitkering was bedoeld als overbruggingsregeling voor weduwen die niet voldeden aan de voorwaarden voor een weduwepensioen. Kinderen hadden alleen recht op een wezenpensioen als beide ouders waren overleden. Tot 1988 gold het recht op AWW alleen voor vrouwen. Niet op grond van een wetswijziging, maar op grond van een rechterlijke uitspraak, konden ook weduwnaars vanaf dat moment aanspraak maken op AWW. In 1972 kregen mensen die door bijvoorbeeld vertrek uit Nederland niet langer verplicht verzekerd waren voor de AWW, de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren. Algemene nabestaandenwet (Anw) In 1996 is de AWW vervangen door de Algemene nabestaandenwet (Anw).
12 1959(2) 
  • 1959(2)—1967: Inpoldering Zuidelijk Flevoland
    Drooglegging op 29 mei 1968.
13 1959(3) 
  • 1959(3)—1965: Aardgas in Slochteren
    In 1959 verkreeg de gemeente Slochteren grote bekendheid door de vondst van aardgas in de bodem. De eerste vondst werd gedaan bij het nabijgelegen Kolham. De aardgasbel van Slochteren bleek zeer groot te zijn: 2.700 miljard m3 en is de belangrijkste voor de aardgaswinning in Nederland. Deze vormt de basis voor de positie van het land als belangrijke internationale aardgasleverancier. Op 31 december 2002 was de aangetoonde reserve nog ca. 1.500 miljard m³. Tussen 1963 en 1965 werd vervolgens 1200 kilometer gasleiding door het land aangelegd. Vervolgens moest in elk huishouden alles omgebouwd worden. Geisers en kooktoestellen moesten klaar gemaakt worden voor het gas uit Slochteren en dat was een behoorlijke operatie. In 1968 werd in Egmond aan Zee een feestje gevierd omdat alles toen was omgebouwd. In heel Nederland, met uitzondering van de Waddeneilanden konden burgers op gas koken en hun woning ermee verwarmen. Schiermonnikoog werd in 1971 ook aangesloten en Vlieland was in 1986 de laatste die kon aanhaken op het gasnet.
14 1960(2) 
  • 1960(2)—1969: Afsluitng Lauwerszee
    Op 25 mei 1969 vond de afsluiting plaats van de Lauwerszee. Sindsdien wordt de naam Lauwersmeer gebruikt.