Theodora Otty van Esch

Vrouwelijk 1947 - 1947  (0 jaar)


Tijdlijn-breedte:      Verversen

Tijdlijn



 
 
 




   Datum  Gebeurtenis(sen)
1898 
  • 1898—1948: Koninkrijk der Nederlanden
    Koningin Wilhelmina. Wilhelmina werd op 31 augustus 1880 om 18.00 uur geboren op Paleis Noordeinde in Den Haag. Zij was het enige kind van koning Willem III der Nederlanden en zijn tweede echtgenote Emma van Waldeck-Pyrmont. Ter gelegenheid van de geboorte werden militaire parades gehouden en klonken 51 saluutschoten. Wilhelmina Helena Pauline Maria, Prinses der Nederlanden (1880-1890, 1948-1962), Prinses van Oranje-Nassau en Hertogin van Mecklenburg (1901-1962), was van 23 november 1890 tot 4 september 1948 koningin der Nederlanden en regeerde onder de naam Wilhelmina. Zij trouwde met haar achterneef Hendrik van Mecklenburg-Schwerin. Uit dit huwelijk werd één dochter geboren: Juliana. Wilhelmina was het enige kind van koning Willem III der Nederlanden en koningin Emma. Van 1890 tot haar achttiende verjaardag in 1898 was haar moeder regentes. Tijdens de Tweede Wereldoorlog week zij uit naar Engeland. Wegens gezondheidsproblemen van Wilhelmina was kroonprinses Juliana, in 1947 en 1948, voor in totaal 157 dagen regentes. Wilhelmina deed officieel in haar 58ste regeringsjaar afstand van haar koningschap; feitelijk regeerde zij iets korter dan 50 jaar. Desondanks is zij met afstand het langstzittende Nederlandse staatshoofd ooit. Wilhelmina overleed op 28 november 1962 te Apeldoorn op paleis Het Loo.
1900 
  • 1900—1990: De telefoon
    In 1915 waren er in Nederland 75.000 abonnees op het net aangesloten. De Naamlijst voor den Telefoondienst stond in een boek van 754 pagina's. Voor elke telefoonaansluiting moest een apart kabelpaar naar de centrale gelegd worden. Voor interlokale gesprekken was het aantal verbindingen beperkt tot het aantal aderparen dat tussen twee centrales lag. Het tot stand brengen van een verbinding gebeurde met de hand. Op sommige plaatsen heeft dit tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw geduurd. Er werd naar een telefooncentrale gebeld, waar een telefonist(e) met de hand de verbinding tot stand bracht. Overgang naar automatische centrale Hierna deed de elektromechanische schakelaar (ook kiezer genoemd) zijn intrede in de telefooncentrale. Vanaf dat moment spreekt men van automatische centrales: de abonnee brengt de gewenste verbinding tot stand met behulp van een kiesschijf, die stroomimpulsen naar de kiezer in de centrale stuurt. In Nederland werd de eerste automatische centrale in 1925 in Haarlem in gebruik genomen. In 1962 waren alle telefooncentrales in Nederland geautomatiseerd met als laatste het Groningse dorp Warffum. Na Zwitserland was Nederland het tweede land dat volledig geautomatiseerd was. Alleen toepasbaar voor spraak De bandbreedte van traditionele telefoonkabels was uitsluitend toegespitst op het (soms amper) verstaanbaar doorgeven van menselijke spraak, waarbij het dan in de regel niet goed mogelijk was verschillende stemmen van elkaar te onderscheiden. Door het wegvallen van hoge tonen werden vrouwen al te vaak met "meneer" aangesproken. Het viel in het begin dan ook niet mee om een snellere datacommunicatie dan 300 bits per seconde (ruim typsnelheid) over dit netwerk op te zetten. Andere vormen dan spraak waren dan ook nauwelijks mogelijk. Vanaf 1990 zijn de ontwikkelingen in de telefonie in een sneltreinvaart gegaan.
1938(1) 
  • 1938(1)—1985: De computer
    De geschiedenis van de computer begint met de geschiedenis van het rekenen. Vanouds hebben mensen hulpmiddelen ontwikkeld voor berekeningen die niet gemakkelijk uit het hoofd gemaakt konden worden, zoals de kerfstok en het telraam (abacus). Toen de behoefte aan berekeningen steeds complexer werd ontwikkelde men tabellen met hulpgegevens (bijvoorbeeld logaritmetabellen als hulp bij het vermenigvuldigen). Ook de rekenliniaal was een uitvinding om het rekenen makkelijk te maken. Als er zeer veel gerekend moest worden werden veel mensen ingezet. Deze zaal met rekenaars werd dan ook aangeduid met het woord computer. In het Verenigd Koninkrijk waren naar aanleiding van de koloniale scheepvaart veel centra met menselijke computers ontstaan. Deze maakten tabellen die voor navigatie konden worden gebruikt. Ook in andere gebieden vonden deze tabellen gretig aftrek, zoals de astronomie. Charles Babbage, een wiskundige, vroeg zich af of de tabellen niet machinaal gegenereerd konden worden. Hiervoor bedacht hij in 1822 de "differentiemachine" (differential engine): een concept voor een machine die tabellen van veeltermen kon uitschrijven. De machine werkte mechanisch en de tandwieltechniek was nog niet geavanceerd genoeg om tot een goed resultaat te komen. Verder veranderde Babbage steeds het ontwerp van de machine. Aldus kwam hij in 1833 met de "analytische machine" (analytical engine). Deze machine zou met invoer vanaf ponskaarten wiskundige bewerkingen kunnen uitvoeren. Deze machine wordt algemeen gezien als het concept van de computer, maar is nooit gebouwd. Wel zijn er (nog tot in de tweede helft van de twintigste eeuw) vele mechanische rekenmachines gebouwd en gebruikt. Een van de eerste ontwerpen (1645) was van de hand van Blaise Pascal. Omdat deze machines niet programmeerbaar waren, noemt men ze in het algemeen geen computer. Pas in 1938 bouwde de Duitse fysicus Konrad Zuse de eerste computer, de Z1. Ook Zuses machine werkte nog mechanisch, maar Zuse had het zichzelf een stuk eenvoudiger gemaakt door van het binaire stelsel gebruik te maken. Enkele jaren later bouwde Zuse de eerste volledig functionele elektromechanische computer, de Z3. Elektronische computers Door de Tweede Wereldoorlog kreeg de ontwikkeling van computers een snelle vlucht. In het Verenigd Koninkrijk werd van de Colossus gebruikgemaakt om Duitse geheime codes te kraken, onder andere die van de Enigma-codeermachine. De Colossus was de eerste elektronische computer, gebruikmakend van elektronenbuizen. De eerste computer in de VS was de ENIAC, die enkele klaslokalen in beslag nam. De eerste computer in Nederland was de ARRA bij het Mathematisch Centrum. De eerste computer in een commerciële omgeving was de Miracle, een Ferranti Mark I bij het Shell-laboratorium in Amsterdam. In de periode dat het permanente geheugen (de harde schijf) nog niet algemeen bestond, was het invoeren van gegevens of programma's in een computer vrij moeizaam. Dit gebeurde oorspronkelijk met schakelaartjes en ponsband, nog iets later met ponskaarten, en in een nog later stadium met magneetbanden. De computers in de jaren 1950-1980 waren vooral mainframes: zeer grote computers, waar honderden tot duizenden gebruikers gelijktijdig op konden werken. Vooral banken en verzekeringsmaatschappijen gebruikten zulke mainframes op grote schaal. De mainframe was verbonden met de gebruikers via een simpele applicatie op een bureaucomputer (vroeger ook wel via een zogenaamde domme terminal). De mainframe is met de komst van de kleine computers nog niet volledig uitgestorven en wordt nog steeds gebruikt door professionele instellingen. De bekendste bouwer van mainframes is IBM. Met de enorme ontwikkeling van de elektronica en de halfgeleiders, toegepast in transistoren, kon de computer veel kleiner en sneller worden. Later werden de transistors geïntegreerd in een geïntegreerde schakeling. De microprocessor is zo'n geïntegreerde schakeling. Hoewel microprocessor-gebaseerde computers zoals de Commodore PET (Personal Electronic Transactor) en de Apple II al vanaf het midden van de jaren zeventig opgang deden, was de IBM PC uit 1981 het eerste systeem dat expliciet met de naam personal computer op de markt werd gebracht. De pc werd steeds goedkoper en gemakkelijker te gebruiken waardoor steeds meer bedrijven en huisgezinnen er een kochten.
1945 
  • 1945—1949: Indonesiche onafhankelijkheidsoorlog
    De Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog begon kort na de capitulatie van Japan, gevolgd door het uitroepen van de Republiek Indonesië (beide in augustus 1945), en eindigde met de overdracht van de soevereiniteit over de voormalige kolonie Nederlands-Indië (uitgezonderd Westelijk Nieuw-Guinea) door Nederland aan Indonesië (december 1949). In de traditionele Nederlandse geschiedschrijving wordt naar deze episode doorgaans verwezen met de term politionele acties. Met de term 'politionele acties' wordt gedoeld op een tweetal offensieve operaties van de Nederlandse strijdkrachten tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Deze operaties vonden plaats op de eilanden Java en Sumatra in de periode 21 juli tot 5 augustus 1947 (eerste actie) en 19 december 1948 tot 5 januari 1949 (tweede actie). De politionele acties worden meer recent ook wel aangeduid als de 'Nederlands-Indonesische Oorlogen'. In Indonesië staan de twee politionele acties bekend als Agresi Militer Belanda ('Nederlandse Militaire Agressies'). Kort na de Japanse capitulatie in augustus 1945 braken vijandelijkheden uit tussen Indonesische nationalisten en de troepen uit het Britse Gemenebest die strategische posities in de archipel hadden ingenomen. Pas in maart 1946 werden Nederlandse troepen in Indonesië toegelaten om de Britse posities over te nemen. Afgezien van de politionele acties (kortdurende Nederlandse offensieven) had de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog meestentijds het karakter van een guerrilla van de Indonesische nationalisten tegen de Nederlandse troepen. De vijandelijkheden duurden tot het staakt-het-vuren in augustus 1949. Op sommige plaatsen duurden de vijandelijkheden echter voort, waardoor ook Nederlandse militairen sneuvelden na augustus 1949.
1947(1) 
  • 24 mei 1947(1)—24 mei 1947: Invoering "Noodvoorziening Ouden van Dagen".
    Na de Tweede Wereldoorlog waren vrijwel alle politieke partijen er van overtuigd dat er snel iets gedaan moest worden aan de ouderenzorg en -voorzieningen. Het plan werd opgevat om een verzekering in te voeren die mensen na hun 65e in staat stelde om te stoppen met werken, omdat ze een pensioen van de overheid kregen. Er was veel discussie of de regeling daarom niet gewoon een staatspensioen was, in plaats van een verzekering. Ondanks de kritiek en vele debatten over het plan, wist Drees zijn uitgewerkte idee over een ouderdomsvoorziening door de Eerste en Tweede Kamer te loodsen. De zogenaamde ‘Noodvoorziening voor ouden van dagen’ ging op 24 mei 1947 van kracht.